“Alsjeblieft, alsjeblieft schiet mij niet dood. Ik heb nog zoveel om voor te leven.”
Politieman Don vertelt op zijn blog over de ergste nacht uit zijn leven. 6 jaar geleden had hij een avonddienst met een nieuwe collega: Jay. “Ik ken Jay nog niet, maar hij ziet er uit als iemand waar ik wel mee kan praten”, schrijft Don. Nadat ze een ritje hadden gemaakt voor een inbraak kregen ze een melding over een verlaten invalide-wagen. Het zou een lange nacht worden, dachten ze.
“Wat doe ik in godsnaam hier?”
Omstreeks 3:00 begon de avond: ‘AD3101, 3201 en 3501 hier het HB, over’, klonk door hun portofoon. “Oké, even stil. Drie auto’s tegelijk oproepen is vaak iets heftigs, dit gebeurt niet vaak”, schrijft Don. “Het hoofdbureau vertelt dat er met automatische wapens wordt geschoten bij een overval op het geldtransportbedrijf Brinks.” “‘We gaan!’ hoor ik Jay roepen en zie dat hij gelijk de knop indrukt waardoor de blauwe lampen aangaan op het dak.”
Als Don en Jay aankomen zet Don de wagen dwars op de weg. Op die manier zorgt hij ervoor dat de overvallers niet kunnen vluchten. Ze horen knallen in de verte. “Ik herken het gelijk als het geluid van een automatisch vuurwapen. “Het is alsof er een groot monster om de hoek staat, je hoort hem wel, maar je ziet hem nog niet. Ik werd bang, echt bang. Wat doe ik in godsnaam hier!”
Dan hoort Don de overvallers vluchten door een andere uitgang. Hij verschuilt zich op dat moment achter een busje. Hij hoort dat hij naar zijn eigen wagen moet om deze te verzetten, zodat hij de overvallers kan blokkeren. Hij gaat achter het stuur zitten, maar op dat moment ziet don in zijn spiegel de grijze Audi van de overvallers om de hoek komen.
“Ze komen dichterbij en dichterbij”
“Felle grote flitsen komen eruit vandaan en ik hoor de zware knallen er tegelijk bij. Alles gaat nu heel snel. Ik word beschoten! Ik zie dat de flitsen mijn kant uit wijzen. Ik kijk naar links en zie Jay staan. Hij rent van me weg en neemt een snoekduik de bosjes in.” Don geeft vervolgens gas, maar de schoten vliegen hem nog steeds om de oren. Hij denkt aan Jay die nog in de bosjes ligt en denkt bij zichzelf: “Hem daar zo achterlaten doe ik niet.”
Don wordt gedwongen te stoppen door een rij paaltjes die voor hem staat. “Ik kon geen kant meer op. Ik kon niet wegrijden, ik kon mezelf niet klein maken door die lompe vesten, ik kon mijn wapen slecht pakken, kortom ik kon helemaal niks!”, schrijft Don. “De overvallers komen dichterbij en dichterbij.”
Pagina 1/2